Ria Tuenter.

Ria Tuenter.

Column Ria Tuenter: Veteranen

Opinie

Een paar weken geleden wordt in onze gemeente Veteranendag gevierd in de Grote Kerk in Varsseveld.
Kapitein-arts b.d. Linda Hiddink houdt die dag een indrukwekkende toespraak. Hoewel ze heeft gedaan wat ze kon, worstelt ze, na haar uitzending naar Afghanistan in 2008, nog steeds met dilemma’s. Ter illustratie vertelt ze een verhaal over een vader die zich met zijn ernstig zieke 13-jarige dochter meldt aan de poort van het veldhospitaal. “Zij hadden drie lange dagen over hobbelige zandwegen gereisd. Het meisje bleek een al dagen bestaande geperforeerde blindedarm te hebben. Ze is door het oog van de naald gekropen. Vader waakte al die tijd trouw aan haar bed. We waren onder de indruk van zijn toewijding.” Toen het meisje zo ver was opgeknapt dat ze weer terug naar huis kon, werd zij steeds verdrietiger. Wat bleek? Ze was kort voor de blindedarmontsteking uitgehuwelijkt aan een 44-jarig stamhoofd en de royale bruidsschat was al betaald. Vader had dus een plicht jegens die man om zijn dochter goed af te leveren. “We hebben haar leven gered”, zegt Linda, “maar wat voor leven diende zich aan voor haar?”
Verhalen als deze zorgen ervoor dat ik aan mijn eigen vader denk. Had hij nu nog geleefd, dan zou hij als oud-Indiëganger ook tot de veteranen behoren. Ik heb hem helaas nooit gekend, omdat hij, net na mijn eerste verjaardag, plotseling overleed. Eind jaren veertig werd hij als 19-jarige dienstplichtig militair naar ‘de Oost’ gestuurd. Naar Java om precies te zijn. Om daar het Nederlandse gezag in de kolonie te herstellen. Maandenlang was hij onderweg met de S.S. Zuiderkruis om er te komen. Als ik naar foto’s van hem uit die periode kijk, zie ik een vrolijk ogende, stoere militair. Maar ik zie ook een verlegen, jong broekie. Zo weggerukt uit zijn veilige thuishaven: de boerderij van zijn ouders. Waarschijnlijk was hij nog nooit buiten de provincie geweest en nu stond hij opeens in een voor hem totaal onbekend land. Een tijdje geleden zag ik de documentaireserie ‘Onze jongens op Java’, van Coen Verbraak. Daarin hoor ik collega-veteranen van mijn vader zeggen dat ze vooraf nauwelijks militaire training hadden gekregen. Hun wapens waren slecht en hun uniformen tweedehands. Soms met de kogelgaten er nog in. Als Verbraak vraagt wat ze dachten daar te gaan doen, is hun antwoord veelzeggend: “Geen idee”.
De meeste Indië-veteranen die het overleefden, vertelden nooit over wat ze daar meemaakten. Ze hielden ruim 70 jaar lang hun mond, zelfs tegenover hun dierbaren. Mijn moeder had dezelfde ervaring. Papa wilde nooit over deze periode praten.
Ik zou nog heel veel vragen aan mijn vader willen stellen, als dat toch eens kon… Natuurlijk de meest voor de hand liggende zoals ‘Was je trots op mij?’ of ‘Vond jij het ook fijn om te schrijven?’ Maar daarnaast zou ik graag willen weten of hij ook zo heeft geworsteld met grote dilemma’s uit de tijd dat hij één van onze jongens op Java was.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant