
Alderbastend
OpinieIn de herfsteditie van het magazine Naober lees ik een kort interview met onze ‘eigenste’ Frans Miggelbrink. In de rubriek ‘A’j plat könt praoten…’, vertelt hij wat de streektaal voor hem betekent. Zo ontdek ik dat zijn favoriete dialectwoord ‘alderbastend’ is en dat hij in het volste vertrouwen zijn fietsen uitleent aan twee onbekenden. Ook zegt hij: “Streektaal is niet alleen onderdeel van mijn identiteit, het wordt ook steeds vaker gebruikt als het cement van de samenleving. Praten in het dialect zorgt voor iets warms tussen mensen. Het geeft mij direct het gevoel van thuis.”
Hoe herkenbaar, denk ik. Ook ik voel me het meest thuis als ik mijn eigen streektaal kan spreken. En ik merk het andersom ook. Soms krijg ik op mijn werk een telefoontje van iemand die hoorbaar uit de buurt komt en enorm zijn best doet om Algemeen Beschaafd Nederlands tegen mij te praten. Als ik aangeef dat hij/zij gerust ‘plat mag praoten’, hoor ik meestal een zucht van verlichting aan de andere kant van de lijn. Het verbindt, haalt drempels weg en er is meteen een gevoel van gelijkwaardigheid. Vooral de oudere generatie heeft nog wel eens, geheel onterecht, het gevoel dat je minder waard bent als mensen ABN tegen je spreken. Een soort aangeleerd minderwaardigheidsgevoel. Het is fijn dat je dit gevoel kunt doorbreken met streektaal.
Toen ik vijfenvijftig jaar geleden als kind naar de Achterhoek verhuisde, was het dialect nog wel eens verwarrend voor mij. Een ‘toete’ (zakje) was toch heel wat anders dan een ‘tuute’ (kip). ‘Liepen’ bleek naast de verleden tijd van lopen ook huilen te betekenen. En ‘ruilen’ kon je met voetbalplaatjes, maar ook op de schommel (de ‘ruile’). Ik zat dus op een goeie Ni’jjaorsdag, naost ’t tuutenhok op de ruile, en mos liepen umdat moeder mien ni’jjaorstoeten had verstopt.
Als ik vroeger een krakeling uit de koektrommel van oma wilde pakken, kon het maar zo gebeuren dat er een miegempe (mier) overheen liep. En als er grote molshopen in de wei te zien waren, werd de wuulenvanger gebeld. De motte (zeug) lag bij de buurman in de varkensschuur en de motvlinder werd weer een nachtoele genoemd. We aten van telders (borden) met een gafel (vork) ernaast. Allemaal woorden die ik helaas weinig meer hoor.
Ben daar zelf ook debet aan. Hoewel mijn man en ik onderling altied plat praoten, hebben we onze kinderen opgevoed met ABN. Ze verstaan het dialect goed, maar spreken het zelf niet of nauwelijks. Alhoewel…, na een avondje stappen, voelen ze zich de andere dag wel eens ‘sloerig in de rakker’. En meestal hebben ze dan ook ‘alderbastend völle pien in de kop’.