Ria Tuenter.
Ria Tuenter. PR

Column Ria Tuenter: Opvoedtelevisie

Opinie

Het zal u vast zijn niet ontgaan: de Nederlandse televisie bestaat 70 jaar. Een bonte verzameling pareltjes uit het omroeparchief werden de afgelopen weken opnieuw uitgezonden. Van Mies Bouwman tot Swiebertje en van Theo en Thea tot Q en Q, alle beeldbuishelden uit mijn jeugd kwamen voorbij. Een feest der herkenning.

Ik veerde op bij beelden van Pierre Janssen. Die magere, slungelige man met zijn trillende handen die zo weergaloos kon vertellen over beeldende kunst. Mijn ouders begrepen zijn bevlogenheid niet en keken liever naar André van Duin of Jos Brink. Maar ik hing aan Pierres lippen. Met een indringende blik keek hij in de camera en vertelde gepassioneerd over schilders als Dick Ket en Jan Mankes.
Ik kreeg een stukje culturele opvoeding van hem waardoor ik anders naar kunst ging kijken. De ‘kunstwerken’ bij ons thuis beperkten zich destijds tot de tekeningen van Anton Pieck en Rien Poortvliet. En als we al eens naar een museum gingen was dat van Piet Bos, boven op de Holterberg, vol met opgezette dieren.

Mijn eigen opvoedkundige kwaliteiten werden aangesproken als oma iemand ‘buutenlands’ hoorde zingen op de tv. “Waor zingt zi’j now eigenluk aover?”, vroeg ze aan mij als Vicky Leandros uit volle borst ‘Après Toi’ zong in de ‘Ted Show’. “I’j kriegt toch Frans op schole?”
Ik vond het zo gênant om liedjes van het niveau ‘ik hou van jou en blijf je trouw’ te vertalen. Als puber wil je liever niet uitleggen dat Vicky ‘na jou’ niet meer zal kunnen leven, met lege handen staat en een vreugdeloos hart heeft. Op dat soort momenten vluchtte ik zo snel mogelijk naar mijn kamer omdat ik acuut huiswerk moest maken.

Ik zorgde er wel voor dat ik weer beneden was als aan het eind van de (VARA)avond ‘In a Sentimental Mood’ van Duke Ellington klonk. Dat betekende dat ‘Kronkels’ van Simon Carmiggelt begon. Pubers van nu zouden na tien seconden waarschijnlijk al weg zappen onder het mom: oersaai en veel te traag. Maar ik zoog elk woord op als een spons en genoot van zijn observaties.
In een verhaal van zes minuten kreeg je een inkijkje in het leven van heel gewone mensen in een heel gewone omgeving. Dat in ieder mens een verhaal zit, leerde ik ook later als correspondent van deze krant. Ik was me er toen niet van bewust, maar ook Carmiggelt heeft een opvoedkundige bijdrage geleverd aan mijn liefde voor schrijven, lezen en het vertellen van verhalen.

Zeventig jaar na dato kijken we dankzij internet nog veel meer en vaker naar een beeldscherm. Met onze smartphone of tablet kunnen we de hele wereld binnenhalen. Of we erop vooruit zijn gegaan, durf ik te betwijfelen.
Wel gun ik alle jongeren van nu ook ‘influencers’ van het kaliber Janssen en Carmiggelt.